“Zullen wij eens een Oekraïense aan werk helpen?’ was haar openingszin tijdens de maaltijd. Ze heeft weer wat hoor. Dat dacht ik volgens mij. Maar ik gedroeg mij natuurlijk naar behoren en antwoordde op de plotselinge en indringende vraag met een dooddoener als:‘tuurlijk schat’. Mijn vrouw heeft daar een handje van. Om zich om anderen te bekommeren. Ik heb dat ook wel, maar ben er meestal te lui voor om er iets mee te doen. Waar zij door het leven raast zit ik meestal in een boemeltje. Dat soms heel even aan haar intercity wordt gerangeerd. Ze had het geregeld voor ik er erg in had.
De papierwinkel hadden we snel op orde. De overheid maakte een uitzondering voor Tanya, die samen met haar zoon was gevlucht uit Kiev. Ze kwam terecht bij een barmhartig gezin woonachtig in het centrum van Groningen. Via via vond ze bij ons werk. Tanya sprak geen woord Engels. Laat staan Nederlands. Toch straalde ze een soort van oerkracht uit.
‘Kom hier!’
Tanya volgde mijn toch wat dwingende bevel op en drukte haar rechterwang tegen mijn borst. Dat feit zei trouwens meer over de lichaamslengte van Tanya dan over die van mij.
Ik hield Tanya stevig vast en klopte af en toe zachtjes en hopelijk bemoedigend op haar rug en jas.
Tanya kon de tranen nu niet meer langer stoppen. Ze voelde zich er zichtbaar ongemakkelijk bij.
Soms liep ze even bij me weg, om vervolgens al rennend weer terug te keren.
‘Dankjewel voor je harde werk Tanya! Dankjewel voor alles natuurlijk. Het komt vast goed..’
Tanya knikte alleen. Nog steeds sip kijkend, maar nu leek er toch ook een soort van voorzichtige glimlach zichtbaar.
‘Heel veel geluk bij je broer in Amerika’.
Tanya slaakte nu een diepe zucht. Ze ging Groningen verlaten. Nog verder van huis nu. Weer een nieuwe taal. Weer een nieuwe omgeving. Maar ook daar zou ze het wel redden verzekerde ze mij in bijna perfect Nederlands.
‘Doei Ruby. Tot ziens in Kiev!’