Follow RudiVP on Twitter

maandag 9 september 2013

Verslag van een dag: Janny

Ik zag dat de 'Janny' niet direct aan de kade lag. Cees had zijn vissersschip naar haar vernoemd en dit in sierlijke witte letters op het voorsteven en aan de voorzijde van de stuurhut geschilderd. Ik diende vanaf de kade eerst een ander schip te betreden alvorens ik op de 'Janny' mocht klimmen. Geen sinecure. Ik zette onzeker en zo viriel mogelijk mijn linkervoet op de koude, deels afgebladderde reling van het ene schip, waarna ik met beide handen de 'Janny' kon grijpen. Ik zwaaide gecontroleerd en geconcentreerd eerst mijn rechterbeen over beide relingen, waarna ik met een relatief gemakkelijke sprong op de 'Janny' terecht kwam. Schijnbaar nonchalant maar vooral opgelucht over de toch soepele wijze van betreden groette ik schipper Cees. 'Gaan we vandaag nog wat vangen Cees?' 'We zullen zien. Als er maar stroming is' reageerde hij verstandig. Ik vertrouwde op Cees terwijl ik dat nergens op kon baseren. Het was zeker niet onze eerste reis met Cees, maar zelden bleken de uitjes veel vis op te leveren. We namen het hem niet kwalijk. Hij deed het uiterste om op zoek te gaan naar scholen, stroming en makreel. Soms keek Cees zittend vanuit zijn stuurhut door een kijker de verte in. Gekscherend noemden wij hem dan Cees Sparrow, terwijl de schipper de meeuwen volgde. Soms keek hij op zijn echometer, dan weer op zijn radar. Cees had ook regelmatig radiocontact met collega schippers. 'Wij hebben één makreel. Hoeveel hebben jullie er al?' vroeg Cees dan hoopvol. Het antwoord van de bevriende schipper schalde krakerig over de 'Janny': 'Wij hebben er zeven Cees!' Hij hoorde het gelaten aan, trok zijn rechter mondhoek even richting rechteroog als was het een tic en draaide de 'Janny' nog eens om. Wij vertrouwden op hem. Cees op zoek naar vis.

Wat onhandig en met een grimas brak ik de uiterst jonge en dus kleine nog bevroren haring in drie stukjes. Ik verdeelde het aas over de drie haken. Ik rook even voorzichtig aan mijn vingertoppen. Hoewel het aanhaken van dode babyvisjes een onfrisse bezigheid was, rook ik niets. Op advies van Cees wierp ik niet in, maar liet ik mijn tuig direct naast de boot naar de bodem zakken. 'De makrelen mogen er niet onderdoor zwemmen' leerde hij ons. Ik dacht eerst dat onze gezagvoerder een grap maakte, maar het bleek ernst. Bij Cees wist je het nooit. Terwijl het zware lood zich nestelde op de bodem van de Waddenzee, leunde ik ontspannen achterover op de harde houten bank van de 'Janny'. Cees was de eigenaar van een stoer schip dat plaats bood aan wel minstens twintig vissers. Cees was verknocht en verdiende zo zijn brood. Cees was gastvrij en behulpzaam en soms wel in voor een verzetje. Ooit was het tijdens een trip met Cees zo afschuwelijk warm, dat Cees besloot in de Waddenzee te springen. Dat Cees dit geheel naakt deed bracht een en ander teweeg. Het deerde Cees niet. Hij nodigde iedereen uit zijn voorbeeld te volgen. Maar Cees bleef alleen in het koude water, wat overigens weinig effect leek te hebben op de mannelijkheid van Cees. Cees was nu eenmaal een echte kerel. Een schipper uit het juiste hout gesneden.


Hoewel het leek alsof elke makreel mijn aas compleet negeerde gaf ik niet op en bleef ik geduldig staren naar het topje van mijn hengel. Af en toe hield ik de hengel even met één hand vast en greep ik met de andere hand mijn telefoon, om via de sociale media verslag te doen. Een enkele grappenmaker aan boord waarschuwde mij nadrukkelijk. Zij waarschuwden terecht maar onnodig. Ik was deze keer uiteraard op mijn hoede.

Het was exact een jaar geleden nu. We hadden dit keer gekozen voor de zoete wateren van Loosdrecht. Een kleine sliert aan motorbootjes trok van stek tot stek. Tot het besturen van de boot mij op een zeker moment onmogelijk werd gemaakt. Het gesputter van de motor klonk alsmaar minder overtuigend tot deze uiteindelijk bezweek. Ik tilde de Johnson 2-takt 9.9 PK omhoog, al zittend op mijn rechterknie. Om respect af te dwingen bij mijn mannelijke medevissers nam ik de situatie quasi wetenschappelijk in mij op. Pure bluf en zinloze opschepperij. Het mankement werd mij ondanks mijn beperkt technisch inzicht toch al snel duidelijk. Het touw, normaal gesproken benut om de schuit te bevestigen aan een willekeurige afmeerboei, was tijdens de laatste verplaatsing niet binnenboord gehaald. De tros had zich dan ook straf en overtuigend rond de propeller van de Johnson 2-takt 9.9 PK gewikkeld. Het bleek een hels karwei het touw al dobberend los te krijgen dus werd besloten een steiger te zoeken in het onmetelijk waterrijke gebied van Loosdrecht. Ik was louche gekleed. Vale joggingbroek en dito vest met ritsloze steekzakken. Nonchalante visserskledij. We peddelden richting steiger alwaar ik tamelijk vloeiend de boot verliet om het euvel te verhelpen. Terwijl ik mijn rug rechtte op de steiger zag ik de overige bootjes luidruchtig naderen. Bier vloeide rijkelijk. Staande mannen in wiebelende bootjes. Onze boot werd niet geheel onterecht het mikpunt van hoon en sarcasme. Ik negeerde de spot en zakte door mijn knieën naast de vastgelopen Johnson 2-takt 9.9 PK. Terwijl ik voorover boog om vanaf het steigerhout de Johnson 2-takt 9.9 PK uit het water te tillen, hoorde ik een zorgwekkende ‘plop’ onder mij. Ik richtte mij op, rechtte mijn rug nog steeds geknield, en nam de situatie in mij op. Joelende mannen in bootjes. Flesjes bier in de hand. Tientallen eilandjes om mij heen. Een ferme koude bries. De eerder gehoorde ‘plop’ had mij zorgen gebaard. Ik voelde in de steekzakken van mijn vale vest. Ik greep mis en realiseerde mij direct dat mijn Samsung S2 veroorzaker was geweest van het zorgwekkende geluid. Ik stond op en probeerde fier te blijven. Ik slaagde niet en stamelde wat. ‘Euh jongens. Mijn telefoon…’. ‘Wat is er Ruudje? Ruudje, Ruudje, Ruudje…!!' zongen zij al lallend in koor. Nog altijd in afwachting van mijn verrichtingen met betrekking tot de Johnson 2-takt 9.9 PK. Ik realiseerde mij meer en meer dat ik afstand had moeten doen van mijn trouwe mobiele metgezel. Mijn kunstmatige wat stuntelige glimlach transformeerde meer en meer naar de trieste blik van een onhandige, beetje sneue man. Een enkeling probeerde eerst nog zijn lachten te bedwingen, uit respect en misplaatst mededogen, maar al rap werd ik omgeven door een horde gierende mannen. Tranen biggelden over wangen, sommigen sloegen elkaar hard op de rug. Toch wist ik mij al snel te vermannen en ontdeed ik mij van schoeisel en kleding. Zonder protest sprong ik in de ijskoude plas. Na enkele pogingen haalde ik mijn Samsung S2 naar boven, nadat ik enkele vierkante meters Loosdrechtse boden had afgekamd. De telefoon overleefde het niet.

Urenlang bleef Cees de 'Janny' steeds weer verkassen. Trouw liet het schip zich vervoeren over de bedaarde Waddenzee. Ik raakte meer en meer gedesoriënteerd totdat ik dacht Texel te herkennen. Mijn aandacht voor het vangen van makreel verslapte, maar ik nam het mijzelf kwalijk. Aan Cees kon het niet liggen. Ik plaatste mijn hengel op een veilige plaats op het dek van de 'Janny'. Ik liet het aas nog even aan de haken, in de wetenschap dat ik later nog wel een poging zou gaan wagen. Ik liep voorlangs de stuurhut van Cees waar ik via een klein trapje de kajuit betrad. Behoedzaam bukte ik om niet mijn hoofd te stoten tegen een enorm lederen stootkussen op hoofdhoogte. De ruimte was ouderwets knus. Een kleine eenarmige bandiet werkte nog op guldens. De bar betimmerd met schrootjes en de krukken met originele zitting in bruin harmonicaleer. Cassettedeck. Bacardi cola. Heineken. Uitsmijters met ham en witbrood. Ballen uit de jus. Mosterd natuurlijk. De kajuit was rokerig en goed gevuld. Er hing een ontspannen sfeer. Er werd wat gehangen, gelachen, gezongen en geroepen. 'Hier nog vier biertjes Janny!' Het werd niet gevraagd. Dorst werd medegedeeld. Janny was een vriendelijke bebrilde veertiger. Een strakke beige broek om haar stevige bilpartij. Op het eerste oog geen horecatype. Ik nam het geheel in mij op en besloot plaats te nemen aan de kaarttafel. Ruiten troef. Veertig roem. Euro per potje. 50 cent voor een natte. Euro voor een pit.  'Hier nog wat Janny!'


Ik stond wat wiebelig op het toilet en voelde de kabbelende Waddenzee onder mij door glijden. Terwijl ik staande mijn behoefte deed opende ik het kleine ronde patrijspoortje en keek recht in het gezicht van Cees. Hij bemande de stuurhut en het oogcontact bleek tot mijn opluchting eenrichtingsverkeer. Ik sloot het patrijspoortje snel en trok meerdere keren aan de greep van de waterpomp. Ik draaide mij vervolgens om en bestudeerde het koperen kraantje. Het duurde even voor ik de voetpomp ontdekte waarna ik met natte handen weer bovendeks ging. Ik informeerde nog even naar de stand van zaken bij mijn collega vissers maar de reacties bleven lauw en negatief. Grootspraak veranderde in visserslatijn of realisme. Cees bewoog onrustig in de stuurhut of liep regelmatig om onduidelijke redenen heen en weer over het schip. 'Ik snap er niets van mannen. Bij deze stroming zouden ze toch moeten bijten.' Iedereen hoorde het maar niemand luisterde nog echt naar Cees. Een enkele makreel lag in een grote zwarte plastic cementbak. 'Moet daar geen water in Cees?' 'Nee doe maar niet. Dat spettert zo' antwoordde Cees met een voorzichtige glimlach. 
'Als makrelen niet zwemmen zijn ze binnen een mum van tijd dood' leerde Cees ons. De schipper wist veel van vis maar blijkbaar minder van vissen. Ik schonk mijn overwinning aan de makrelen en zocht de kajuit weer op. Rotterdams. Overtroeven. Duiken. Seinen. 'Hier nog wat Janny".

Vakkundig stuurde Cees de 'Janny' de haven van den Oever binnen. Nog altijd voelde hij zich ongemakkelijk bij de teleurstellende vangst. In de kajuit bleek dit feit al lang en breed verwerkt. Er werd nog een laatste ronde gekaart en besteld. Janny ruimde vast op en maakte haar fornuis schoon. Ik vroeg haar vriendelijk om de rekening en gaf haar een verdiende fooi. Ze keek ons vervolgens even aan en moest glimlachen. 'Ik heet Lilian. Maar toch bedankt. Ik vond het gezellig'.

donderdag 5 september 2013

Gebrek

'Schat. De sproeier van de ruitenwisser doet het niet meer en dat is best lastig. Als er een paar druppels regen vallen worden ze alleen maar smeriger. En volgens mij is er ook een koplamp defect. Misschien moet je even de garage bellen.'

Ik zag het al dagenlang aankomen. Had het natuurlijk zelf ook al gemerkt. Dat wil zeggen van die ruitensproeier. Die rechterkoplamp zag ik niet aankomen en liet ik dan ook nog even links liggen. Al snel dacht ik het euvel van het gebrek aan reinigende toevoer gevonden te hebben. Dagen terug eigenlijk al vulde ik het reservoir met zuiver blauwkleurige ruitenwisservloeistof. De plastic 5 liter fles ruitenwisservloeistof was nog ruim gevuld. Ik had voor de zekerheid nog even geverifieerd of ik niet per abuis koelvloeistof had gegrepen maar ik was zeker van mijn zaak. Ontspannen stapte ik achter het stuur om te testen of het mankement daadwerkelijk verholpen was. Ik zou vervolgens jubelend naar binnen zijn gerend om quasi professioneel mijn vrouw gerust te stellen, maar niet voordat ik opzettelijk mijn handen nog wat had bevuild met zwarte autosmeer. Om indruk te maken en het geheel nog wat aan te zetten. Ik duwde de hendel van de ruitenwisser voorzichtig in mijn richting. Ik hoorde weliswaar een nadrukkelijk brommend geluid, maar de levering van vloeistof bleef minimaal. Noppes. Nada. Nul komma nul.

'Schat. De sproeier van de ruitenwisser doet het niet meer en dat is best lastig. Als er een paar druppels regen vallen worden ze alleen maar smeriger. En volgens mij is er ook een koplamp defect. Misschien moet je even de garage bellen.'

In de rommellade vond ik een speld tussen naalden, lege sigarendoosjes, speelkaarten, leesbrillen en telefoonhoesjes. Aangezien het gebrek aan vloeistof een dag eerder het probleem niet bleek te zijn, ging ik er bijna klakkeloos vanuit dat de twee ruitensproeiers verstopt zaten met vuil of groezeligheid. Ik koos qua dikte voor de speld met de gele knop en hing half over de motorkap. Met de speld peurde ik in de sproeiers, op zoek naar kruimels modder danwel zand. Hoewel het niet leek alsof ik enig resultaat boekte, bleef ik wroeten en krabben en ging ik er vanuit dat de kwestie hiermee was afgedaan. Ik zou vervolgens zelfverzekerd op mijn vrouw afstappen, haar een bemoedigend tikje op haar billen geven en haar geruststellen tegelijkertijd. Ik startte de motor dit keer alvorens de ruitensproeier te testen, maar ook deze rigoureuze actie mocht niet baten. Niks. Geen moer. Zero.

'Schat. De sproeier van de ruitenwisser doet het niet meer en dat is best lastig. Als er een paar druppels regen vallen worden ze alleen maar smeriger. En volgens mij is er ook een koplamp defect. Misschien moet je even de garage bellen.'

Weer een nacht later was het een prachtige dag om de stoute schoenen aan te trekken. Ik opende dan ook vol vertrouwen de motorkap op zoek naar het reservoir van de ruitenwisservloeistof. Het blauwe klepje van het vaatje sprong direct in het toch kleurenblinde oog. Ik zag dat een verder doelloos zwart slangetje bevestigd was aan het reservoir. Ik diende slechts het slangetje elders nog te bevestigen, al wist ik nog niet exact waar. Ik scheen met mijn zaklamp onder de motorkap, trok wat snoeren her en der weg op zoek naar een mogelijk aansluitpunt. Dacht deze even gevonden te hebben in een wit puntig uitsteeksel, tot ik mij realiseerde dat deze ter bevestiging van de koplamp diende. Ik krikte de auto op om ook de onderkant te inspecteren. Kroop er vervolgens voorzichtig weer onder vandaan, in de angst dat de krik het zou begeven. Lichte paniek bekroop mij terwijl ik zocht naar de oplossing. Ik schroefde inmiddels moedeloos en in opperste wanhoop het ruitenwisservloeistofreservoir los. Op zoek naar de ultieme oplossing. Ik vond het niet, plaatste het reservoir behoedzaam weer terug. Terwijl ik deze met het fabrieksschroefje weer probeerde te bevestigen hoorde ik een voorzichtig en zorgwekkend plonsje. Ik vloekte geen eens, zuchtte slechts diep en droop gedesillusioneerd af naar binnen.

'Schat. Ik heb de garage gebeld voor de ruitensproeier. Ik zal hem gelijk even vragen naar de koplamp.'