Follow RudiVP on Twitter

woensdag 30 januari 2013

Konijnenhok

De klus lag al een dikke week op mij te wachten. En mijn motieven om het nog langer uit te stellen raakten op. De aanhanger, een vehikel eerste klas maar daarover later meer, moest eerst nog in gereedheid worden gebracht. Het zielige hoopje transportmiddel stond bovendien bedekt opgesteld onder een dikke laag ijskoude vastgevroren sneeuw. Maar nu de dooi daadwerkelijk had ingezet zat er niets anders op om juist vandaag deze klus te klaren. Pubermeisje had nog een konijnenhok tegoed. Een nog te realiseren verjaarscadeau. Al meer dan een week voerde ik Marktplaats mailverkeer met Daisy. Daisy had haar hok aangeboden. We moesten nog afspreken om de deal rond te maken. Ik had een Marktplaats date. Ik stelde mij Daisy voor. Een wulpse blondine. Net in de dertig. Een Groningse robuuste Rubensvrouw. Met een boterzachte huid en ongelakte nagels. Puur natuur. Jong nog. Daisy was kort van stof in haar mails. Maar wat wil je. Daisy was een Groningse.

Daisy had mij laten weten dat een extra mannetje geen overbodige luxe zou zijn. Zoals wel vaker realiseerde ik mij dat juist voor vertrek. Ik schakelde snel en had al spoedig een naam in mijn gedachte. Ik keek even op de klok ter controle. Zaterdagochtend 09.30 uur. Die jongen is 21 jaar. Ligt vast nog een paar uur te stinken in zijn nest. Want zo zijn die jongens van die leeftijd. Labbekakken. Ik liet mij door dergelijke argumenten niet tegenhouden en benaderde de jongen per whatsapp. "Mogge. Wakker? Zie jij kans om een uur of elf met mij mee te rijden naar ten Boer.Mot een konijnenhok sjouwen en schijnt nogal groot en zwaar te zijn." Ik wilde hem eerst nog verleiden door Daisy te beschrijven. Maar ik liep daarbij het risico dat Daisy in werkelijkheid niet zou voldoen aan mijn verbeelding. De jongen reageerde niet direct.

Niet veel later hoorde ik het penetrante geklingel van mijn Blackberry. Ik keek op het futiele scherm en zag dat het de jongen was. Uiteraard nam ik vlot op: 'Met Rudi. Goeiemorgen jongen.' Hij reageerde in onvervalst en dus moeilijk verstaanbaar Gronings. Je wil niet dat de Groninger merkt dat je hem of haar niet verstaat. Aan de ene kant wil je laten merken dat je talenkennis toeneemt, aan de andere kant zou het wel eens als een belediging kunnen worden opgevat. Maar een Utrechter in Groningen voelt zich soms als een slechthorende op de kermis. 'Je had mij een sms gestuurd!?' hoorde ik hem op vragende toon zeggen. De jongen had het niet zo op met al dat moderne gedoe. Een sms of een whatsapp. Het is wat de jongen betreft één pot berichtennat. 'Ja klopt jaa' reageerde ik in dialect. Ik betrapte mij erop dat ik deze toch typisch Groningse uitspraak al redelijk tot in de finesse beheerste. 'Heb je het bericht ook gelezen dan?' vroeg ik de jongen. Hij reageerde amper. Natuurlijk had hij het bericht gelezen. Uiteraard wilde hij wel even helpen. Moest ik hem wel even ophalen in Appingedam. De jongen was mee met z'n pa. Samen naar de werkplaats.

Ik vertrouwde niet op het materiaal. De aanhanger verkeerde in zorgwekkende staat en had beperkte laadmogelijkheden. Zowel in gewicht als in volume. De stekker volledig verweerd en deels afgebroken. De vering minimaal. Bovendien bleken de autobanden ook nog eens verre van winterproof. Dat had de jongen mij tijdens een eerdere ontmoeting al pertinent duidelijk weten te maken. 'Deze zijn verboden. Je wil hiermee niet in een sneeuwbui terecht komen' stelde hij rigoureus vast. Hij keek mij hierbij minzaam maar ook glimlachend aan. Onbegrip was leesbaar in zijn ogen. Eerder al had ik hem laten weten dat ik ook echt niet wist hoe de auto werd aangedreven. Mij interesseert dat niet. Zolang deze maar wordt aangedreven zal ik niet protesteren. Voor de jongen onbegrijpelijk. Hij zakte even door de knieën en wierp een Groningse kennersblik onder de auto. 'Voorwiel aangedreven' stelde de jongen resoluut vast. Ik nam deze kennis tot mij en stelde mij ten doel spoedig naar de plaatselijke bandenboer te gaan. Ik was dan ook blij met de hulp van deze behendige jongen en sprak af in de fabriek van zijn vader. Ik besloot bewust de aanhanger nog even thuis te laten. De winter deed nog altijd nadrukkelijk van zich spreken. Wegen en straten vertoonden soms verraderlijke gladheid. Elke meter die ik aanhangerloos mocht rijden greep ik met twee handen aan. Ik nam mij voor de aanhanger op een later moment aan te haken en vertrok naar Appingedam.

Nadat ik was uitgestapt nam ik even de tijd om de omgeving in mij op te nemen. Een op het eerste oog doorsnee bedrijventerrein. Ook de fabriekshal was aan de buitenkant weinig hoopgevend. Eenmaal binnen leek het alsof ik een nieuwe wereld betrad. Ik zag de jongen en zijn vader in gesprek. Ik liep op beide mannen af, staande aan een enorme werktafel bezaaid met massieve deels goudkleurige boren, zaagbladen, kolossale beitels, bouten en meer niet nader te verklaren maar ongetwijfeld efficiënt gereedschap. Ze keken even op van een gedetailleerd en ingenieus ontwerp op papier en zagen mij naderen. Ik had al snel door dat de jongen in de leer was bij zijn vader en hield mij vooralsnog koest. Ik zag de vader en de jongen hete koffie drinken uit een klassiek wit plastic bekertje. Ik wilde ook zo'n koffie. Ik kon niet wachten maar deed het toch. Gedurende het wachten nam ik de vrijheid meer bewust om mij heen te kijken. Ik waande mij in een ambachtelijk museum. Een dozijn draaibanken stond pontificaal te pronken en loeizwaar te zijn.Machtige meterslange terracotta gekleurde massieve monsters. Sommigen wel 60 jaar oud maar met een eindeloze levensverwachting. Ik zag in elke machine dreiging en gevaar en bleef dan ook op respectvolle afstand. Navraag leerde dat een bevriende collega ooit zijn arm verloor. 'Hij werd gegrepen. Zo'n machine blijft maar draaien he. Hij sleept heel Appingedam mee als het moet'. Hier werd met handen gewerkt en met metaal. Een schier onmogelijke opdracht zonder deze oersterke, vernuftige maar levensgevaarlijke hulpmiddelen.

De jongen stapte bij mij in de auto met de slechte bandjes. Hij durfde het blijkbaar aan. Of nam het gewoon niet zo nauw. Onderweg naar het konijnenhok moest eerst nog de aftandse aanhanger worden gekoppeld. Ik stoeide wat met de krakkemikkige stekker maar gaf het al snel op. De jongen bekeek het van een afstand en stelde voor ook een poging te wagen. De conclusie was helder: verrot, ondeugdelijk en dus niet bruikbaar. Een half uur na het afgesproken tijdstip naderden wij ten Boer. Ik moest weer aan Daisy denken. Ik schatte in dat ze gehuld zou zijn in een praktisch maar toch flatteus outfit. Het zou haar wulpse vormen fraai accentueren. Daisy kon alles dragen. Ze zou de deur voor ons openen en ons onthalen met een stralende lieftallige lach. Ze zou ons koffie aanbieden en ons vervolgens, streng doch rechtvaardig, duidelijk maken dat het toch hoog tijd werd om nu echt het hok op de kar te laden. Zelfs deze laatste opmerking van Daisy zou ons doen smelten.

Ik naderde onze bestemming, een achterstandswijk in een Groningse groeigemeente. Spekgladde sneeuwhopen ontsierden de straten, restanten van een ijskoude Groningse winter. Ik vond het huis van Daisy gemakkelijk en kwam al glijdend pal voor haar woning tot stilstand. Het konijnenhok in de voortuin ten teken dat we op het juiste adres waren beland. Ik stapte als eerste uit. De jongen volgde en observeerde het kolossale konijnenhok van een afstand. Hij vroeg zich af of ik als stadse onnozele wel aan spanbanden had gedacht. Ik keek hem zelfverzekerd aan en antwoordde bevestigend. De jongen glimlachte. Zoals hij dat wel vaker deed. Het moment was nu daar. Lichte nervositeit nam bezit van mij. Ik was slechts een ding-dong of tring verwijderd van Daisy. Met ferme stappen betrad ik de voortuin. Nog voordat ik de kans kreeg aan te bellen werd de deur al geopend. Een jonge stevige man begroette ons op norse toon. 'Daar hebben we de sterke kerels' snauwde hij ons toe. De man was behangen met kettingen en oogde morsig. Hij tilde aanhoudend zijn schouders iets op om nog groter te lijken. Ik begreep de wat vijandige houding van deze man niet. Ik dacht al lang niet meer aan Daisy. Ik schaarde mij qua lustobject minstens drie schalen hoger in dan deze toch wat aandoenlijke man. Ik keek de gang van de woning in en zag een een vrouw verdekt opgesteld. Er straalde weinig wulpsheid vanaf. Niet blond bovendien en een ruwe huid zo te zien. Van een afstand. Zij droeg een klein meisje. Daisy bleek in werkelijkheid geen schim van de vrouw in mijn fantasie. Daisy keek mij wat besmuikt aan. Alsof ze mijn gedachten kon lezen. Ze droeg een gouden ketting met haar naam in kitscherige letters. Daisy.

Ik nam het voortouw en maakte een einde aan het gebazel. Ja ik kwam uit Utrecht. Ja ik ben voor FC Utrecht. Ja ik ben er trots op. 'Maar met FC Groningen komt het vast ook weer goed'. Mijn toenaderingspoging sorteerde effect. Gedrieën stapten wij gedecideerd op het konijnen hok af. Posities werden automatisch ingenomen. De jongen achter. Ik voor. De sukkel had een dubieuze rol. Hij had zich aan een zijkant van het hok gesitueerd. Een vreemde wat onlogische keuze. Terwijl de jongen en ik het hok meter voor meter verplaatsten, leek het steeds alsof de man ons bewust uit ons evenwicht wilde brengen. Terwijl hij nadrukkelijk in woord en gebaar deed voorkomen alsof hij wel degelijke zijn steentje bijdroeg, was hij meer tot last dan gemak.  Het hok werd na enkele meters weer met beleid op de grond gezet. Het gewicht hakte erin en de man van Daisy deed er blijkbaar alles aan om onder de klus uit te komen. De jongen wenkte naar de man. De man deed een stap achteruit. Twee misschien. De jongen leek content, af te lezen aan zijn glimlach. Zijn sterkste wapen. De jongen en ik tilden het loeizware hok op het bespottelijke karretje. Het was een gênant gezicht. Het hok was gigantisch. Een twee-onder één kap. Met bovenverdieping en gezamenlijke zolder. Het karretje viel in het niet terwijl het konijnenhok een gecompliceerd convoi exceptional deed vermoeden.

Ik zocht de spanbanden, voelde mij eindverantwoordelijk om het hok veilig thuis te brengen. Ik spande de banden zonder na te denken in breedterichting. Al snel werd ik door de jongen gecorrigeerd. Onopgemerkt wist hij mij de spanbanden te ontfutselen en nam hij gedecideerd het initiatief over. Als een vanzelfsprekendheid. In een mum van tijd had hij de spanbanden verbonden en het hok stevig verankerd. Ik maakte de deal rond met de man maar gaf hem geen hand. 'Ik vroeg nog aan mijn dochter of ze haar konijn niet zou gaan missen' zei de man. Hij ontdooide plots en bleek de beroerdste niet. Een overdosis aan mannelijke hormonen had eerder blijkbaar de overhand gehad. Nu het afscheid naderde kwam zijn ware aard aan de ijskoude oppervlakte. 'En?' vroeg ik hem. 'Euh papa, hebben wij een konijn dan?' had zij nogal argeloos gereageerd. Ik moest lachen om de man. Daisy was in geen velden of wegen meer zichtbaar. Ik gunde het gezin voorspoed.

Ik parkeerde auto en aanhanger op mijn hier en daar decimeters hoge besneeuwde erf. Een gelukzalig gevoel van opluchting stroomde door mijn lijf. Ik had gladheid in combinatie met een overbelast miniatuur aanhangertje overleefd. We stapten uit en besloten al rokend de situatie nog eens te evalueren. Aan de pretogen van de jongen te zien was ook hij blij met het resultaat. Tot nu toe. Zijn bovenlijf hing iets achterover. Linkerhand in de broekzak en knieën licht gebogen. Hij hield zijn hoofd scheef en kneep zijn rechteroog iets dicht bij elke trek van zijn Javaanse Jongens. 'Waar moet ie komen?' vroeg hij voorzichtig en goed verstaanbaar. Ik gaf geen antwoord maar wenkte met mijn hoofd in een bepaalde richting. 'Dat dacht ik al ja' reageerde hij nuchter. De jongen was een op en top Groninger. Lief had de binnentuin aan de achterzijde van het huis als perfecte locatie in gedachten voor plaatsing van het enorme hok. Ik miste haar. Stond er een heel weekend alleen voor en wilde haar niet teleurstellen bij thuiskomst. De jongen stelde voor de binnentuin te benaderen vanaf de andere kant van het huis. Ik probeerde de gevolgen van zijn voorstel te overzien. Auto met aanhanger dienden in achterwaartse richting te worden verplaatst, waarbij hopen sneeuw getrotseerd moesten worden. Ook op dit vlak moest ik verstek laten gaan. Ik had mij nooit bekwaamd in het achteruit rijden en tegensturen. Ik pakte mijn sleutelbos tussen duim en wijsvinger en tilde mijn arm tot op schouderhoogte. Onverbloemd gaf ik hiermee aan dat de jongen ook deze klus diende te klaren. 'Ik ben er ook niet zo goud aan ja' stelde hij onzeker vast.

Ik schonk hem het vertrouwen en hij beschaamde dit allerminst. De jongen reed beheerst en vakkundig de gebrekkige combinatie in zijn achteruit. Hij beheerste het tegensturen van nature. Ik gaf de motorkap soms een duwtje als de voorbanden weer eens slipten op de lagen sneeuw. Niet veel later stond de aanhanger met hok strategisch opgesteld. We dienden de twee-onder-één kap slechts nog handmatig te vervoeren over een meter of vijftien met een tweetal houten afzettingen als bijkomende hindernis. Ik trok mijn handschoenen aan en verzamelde moed. Ik zag de jongen de haken van kleine laadklep los maken. Ik was al geruime tijd in de veronderstelling dat dit niet meer mogelijk was. Eerdere krachtige pogingen van mijn kant waren op niets uitgelopen. Hij deed het met speels gemak. Ik zweeg in alle talen. Hij verstond mij.

We tilden het massieve hok over de eerste afrastering heen. Ik steeg dermate boven mijzelf uit dat het hok regelmatig kwam te kantelen. Minstens drie keer vroeg ik om genade. Zeker vijf keer vloekte ik. Onafgebroken kreunde ik. Ik bereikte het einde van mijn Latijn zo'n twee meter voor de eindbestemming. Ongeïnteresseerd en gedesillusioneerd liet ik mijn kant van het konijnenhok met volle overgave los. Ik gaf het  zelfs nog een klein duwtje mee. Ik schreeuwde het uit. 'Wraaaaa!' vermoed ik. En 'Teeeeerring!' naar ik meen. Een laatste stuiptrekking uit frustratie. Het konijnenhok landde dankzij een dikke laag sneeuw gelukkigerwijs als een hoofd op een kussen. Ik trok mijn handschoenen uit. Mijn linkerarm greep direct naar mijn rechterschouder. Een bekende kwaal.

Nog voor ik oogcontact zocht met de jongen wist ik al dat hij een glimlach wederom niet had kunnen onderdrukken. Hij had geen krimp gegeven. Af en toe hoorde ik hem onderweg besmuikt en binnensmonds lachen. Ik trok mijn handschoenen weer aan, kantelde zonder hulp van de jongen het hok weer overeind en duwde het met speels gemak over de sneeuw op zijn plaats. De jongen had al een volgende Javaanse Jongens losjes tussen wijs- en middelvinger. 'Ik kon echt niet meer' verklaarde ik schuldbewust. Ik wilde alsnog verantwoording afleggen aan de jongen. Hij reageerde niet. Zijn glimlach sprak boekdelen. Langzaam kwam ik op adem en zag ik kans de stilte te doorbreken. 'Als jij de auto nou even terugzet, maak ik koffie.' Ik maak doorgaans erg lekkere koffie.