Soms zou ik wel praktiserend willen
zijn. Het heeft gewoon bepaalde voordelen. Ik zou dan willen geloven dat mijn
opa en oma, Joods en daarom omgebracht in de oorlog, boven op een wolk zouden
meekijken naar wat er gaande was op dat moment. Zomaar ergens in Zeist.
We hadden afgesproken in het huis
van mijn zus. Ik parkeerde ruim op tijd mijn auto voor haar deur en stapte
moeizaam uit de oude Volvo. Mijn rugklachten speelden weer op. Niet gek ook. Ik
denk als late vijftiger nog net zoveel te kunnen als twintig jaar geleden. In eenzelfde
tempo bovendien. Mesjogge. Die idioterie breekt me nog eens op. Ik vermande.
Deze middag wilde ik niet missen.
Er liep net voor mij nog een man
richting voordeur. Hij droeg een grote schaal met twee armen gestrekt uiterst
behoedzaam voor zich uit. Ik was te ver weg om te zien wat er op de schaal lag.
Ook had ik geen idee wie hij was. Het zou een nieuw familielid kunnen zijn. Eén
van de velen die ik vanmiddag zou gaan ontmoeten. Hij kon, doordat hij zijn
handen vol had niet aanbellen. Dus keek hij mij vrolijk aan als een schreeuw om
hulp. Hij zong er een liedje bij. ' Waar is dat feestje?' hoorde ik hem wat
ongemakkelijk maar goed bedoeld zingen. Ik besloot de situatie nog
ongemakkelijk te maken door zijn liedje af te maken. 'Hier is dat feestje!'
Het bleek de kaasboer. Hij bezorgde
net een royale schaal met tientallen soorten kazen, toen ik de woning van mijn
zus binnentrad. Ik zag dat de kaasboer zijn schaal graag uit handen wilde geven
aan mijn zus. Maar ik was hem net voor en begroette haar eerst met een zoen en een
omhelzing.
Mijn moeder zag me binnenkomen en
sprong opvallend snel en soepel uit de toch diepe driezitsbank. Zeker voor een
meisje geboren in september 1940. De oorlog was nog jong. Ik gaf mijn moeder eenzelfde
begroeting als even daarvoor haar dochter, gaf mijn vader een mannelijke
high-five en liep via de tuindeur naar buiten. Het was de vijfde dag van een
hittegolf.
Buiten stond mijn oudere broer.
Gabber. Borst vooruit en een grote glimlach op zijn gezicht. Dat laatste werd
niet alleen veroorzaakt door zijn opgeruimde karakter, maar ook door een
ijskoud biertje aan zijn lippen onder zijn Joodse neus. Qua uiterlijk was hij
het meest Joods van ons drie. De zwarte krulletjes zijn alleen wat van kleur
veranderd en minder in aantal. Maar zijn donkere ogen liegen niet.
Nadat ik ook mijn schoonzus en
zwager had begroet, zocht ik mijn zus weer op in de keuken. Zij was, zoals
altijd, de aanstichter en spil van de komende bijeenkomst. Ik vroeg haar een
koffie voor me te maken. 'Flat white alsjeblieft'. Ze
reageerde opvallend vrolijk en verrast. Eindelijk eens iemand die geen cappuccino
vroeg. Ik tilde mijn overheerlijke koffie even later de lucht in. 'Lechajiem zus'.
'Ben je nerveus?' Dat was ik niet. Wel voelde ik een
gezonde spanning, Alsof ik in de finale stond van één of ander sportief
evenement. Gezien mijn rugklachten had ik overigens weinig fiducie in een goede
afloop. Maar ik vermande wederom toen ik de deurbel hoorde.
Mijn zus deed open. Ik bleef eerst
nog even om een hoekje staan, maar besloot toch al snel naar voren te treden.
Ik schudde de handen van de mannen. Vier in totaal. Eén van de vier moest mijn
halve neef zijn. Maar daar kwam ik later vandaag vast nog wel achter. Nu was
het vooral zaak om de namen van de mannen te onthouden. Al bij man nummer twee
was ik het kwijt. 'Sores voor later bijgoochem' hoorde ik mijzelf denken.
Ik twijfelde over hoe de vier vrouwen
te begroeten. Drie kussen op de wang? Misschien ongepast en onprettig voor de dames. Ik was
weliswaar geparfumeerd maar droeg een flinke baard op mijn porem. Niet alle
vrouwen zijn hiervan gediend weet ik uit ervaring. Ik besloot de overigens zeer
charmante dames één voor één de hand te schudden. Ik merkte dat ik de namen van
de vier vrouwen wel kon onthouden. Astrid, Sonja, Mirjam en Karin. Drie van hen
waren halfnicht.
Mijn moeder werd overladen met
bloemen en stond al gelijk in het middelpunt. Haar vader had het gepresteerd om
voor en tijdens de oorlog twee gezinnen te stichten. Na een echtscheiding en
grotendeels in harmonie voor zover ik weet. Maar deed dat ertoe? Men had wel
iets anders aan het hoofd in die tijd. Overleven bijvoorbeeld. Dat lukte
verdomme niet. Hoewel de Duitsers Amsterdam al 'Judenfrei' hadden verklaard,
werden onze gezamenlijke opa en mijn oma alsnog op 24 augustus uiteindelijk vanuit
Westerbork naar Auschwitz getransporteerd. Verraden waarschijnlijk. Gewoon geen mazzel
misschien.
De sfeer werd al snel ontspannen. Verhalen werden verteld. Vragen over en weer gesteld. Ordners met foto's kwamen tevoorschijn. Net als ansichtkaarten. Geschreven door
mijn opa in een goederentrein op weg naar Westerbork of Auschwitz. Vervolgens door hem uit het raam van de rijdende trein gesmeten. In
de hoop dat ze zouden worden gevonden en tevens bezorgd op het gewenste adres.
Zijn plan slaagde wonderwel en mijn neven en nichten waren zuinig geweest op het
bewijs. Net als op de foto's.
Hoewel het gesprek met mijn nieuwe
Amsterdamse familie even naar Ajax versus fc Utrecht neigde, wist ik dat
onderwerp gelukkig tactvol en hopelijk ook soepeltjes te ontwijken. Die discussie
moesten we maar voor een volgende afspraak bewaren bedacht ik mij. Diezelfde
avond zou ik op uitnodiging van mijn broer fc Utrecht bezoeken. Ik had er zin
in.
'Tegen wie moeten ze?' hoorde ik in
onvervalst Mokums achter mij. Het was Karin. Aangetrouwd en trots op haar
roots. En waarom niet.
'Cambuur thuis?' 'Altijd lastig.'
Van Karin kon ik het hebben. En
achteraf bleek ze verstand van voetbal te hebben bovendien. Utrecht kwam die
avond niet verder dan een teleurstellend gelijkspel.
Ik eindigde de middag aan een grote
buitentafel, al zittend tegenover nieuwe neef Eric. Ik keek in het gezicht van
een olijke jofele gast. Weliswaar Amsterdams, maar het was ook hem vergeven.
Vooral toen hij mij confronteerde met de inhoud van zijn blauwe ordner. Of beter
nog, de manier waarop hij de gevoelige inhoud liet zien. Hij was gretig, stond
op en legde de ordner behoedzaam onder mijn gok.
Terwijl Eric half over mijn schouder
meekeek, las ik de goed bewaarde briefjes en ansichtkaarten. Hoewel de inhoud nog niet echt wist
door te dringen, begreep ik natuurlijk wel de impact van wat Eric mij liet
zien. Het was verbijsterend om te lezen en keihard confronterend. De angst. De zorg. De onwetendheid. De liefde. De moed.
Eric bewoog zijn wijsvinger losjes
op borsthoogte heen en weer tussen mij en hemzelf. 'Onze opa' hoorde ik hem zeggen.
Hij leek te stralen. Ik straalde terug.
Ik gaf de mannen wederom een hand
bij vertrek. Nu fermer en soms legde ik mijn andere hand er nog even bij.
Hoewel het afscheid verder soepel verliep, koos ik dit keer voor een omhelzing
van mijn halfnichten. Foutieve keuze. Aan hun reactie was te merken dat ze op
drie gebruikelijke kussen hadden gerekend. Het deerde niet. Maar bij de
volgende ontmoeting geef ik gewoon drie kussen. Dan weten ze dat vast.