Follow RudiVP on Twitter

dinsdag 28 januari 2020

Yad Vashem


Het gebeurde een dag eerder bij de klaagmuur en hij had reden tot mopperen. Of het nu de hectiek was bij deze heilige plek of gewoonweg een moment van onoplettendheid, ik hoorde achter mij in elk geval een paniekerige schreeuw. Ik herkende het stemgeluid en draaide mij in een reflex om. Daar lag hij op een hoge stoep in Jeruzalem in een ongemakkelijke kreukel. We hielpen hem weer voorzichtig overeind. Hoewel de schade beperkt bleef tot flink musculair ongemak was de impact en schrik groot.

De man achter de servicebalie van Yad Vashem leek een mengeling van een orthodoxe en meer vrijzinnige Jood. De combinatie van slaaplokken en moderne kleding brachten mij op het verkeerde been. De vriendelijke medewerker van het Holocaust museum in Jeruzalem, leende ons in ruil voor mijn paspoort als onderpand een rolstoel voor de rest van de middag.

Mijn vader sputterde eerst nog wat tegen.
'Joh dat hoeft toch niet ik kan heus wel lopen'.
Ik reageerde dwingend en liet hem geen keus.
'Hup zitten en je waffel houden'.
Hij kon er wel om glimlachen maar zelfs dat deed hem pijn.
Terwijl hij met een grimas plaats nam klapte ik de voetenbeugels uit en naar binnen. Mijn moeder en zus bekeken het tafereel en probeerden een pesterig lachje te onderdrukken. Ik rolde mijn vader de lift in.
'ZIT JE LEKKER PA?'
Waarom ik schreeuwde weet ik nog niet, maar zodra ik communiceer met een minder valide gaat dat als vanzelf.
'Ja hoor eigenlijk best wel. Rije maar'.

Ik was blij dat de sfeer luchtig was, want hoewel het voorstel om het museum te bezoeken van mijzelf kwam, zag ik er tegenop als de Tempelberg. Ik was er al eerder geweest en de indruk die het museum toen op mij maakte, was mij de rest van mijn leven bijgebleven. Ik was nog jong toen en onvoldoende voorbereid op wat ik te zien zou krijgen. 'Dat zal nu wel anders zijn' had ik mijzelf wijsgemaakt.

Het was druk in het museum, maar de meeste overige  bezoekers bleken begripvol en behulpzaam als ik met mijn vader in de buurt kwam. Soms spleten ze uiteen, alsof ik Mozes zelf duwde. Soms werden we wel even opgehouden door grote drommen Israëlische soldaten, overwegend erg jonge militairen die als een soort van verplicht schoolreisje wat verveeld in hun eigen saaie wereld leken te leven. Toch was er altijd wel een vriendelijke militair die wel oog had voor zijn of haar omgeving, en zijn of haar collega's dan in onverstaanbaar Hebreeuws wees op mijn vader in zijn rolstoel.

Het museum confronteerde ons met een bizarre hoeveelheid huiveringwekkende foto's, teksten en verhalen. Zo veel dat het onmogelijk was alles te zien of lezen. Elke keer weer als ik besloot mijn vader verder te duwen vanwege de tijd of drukte, voelde het als een gebrek aan respect voor datgene wat werd getoond. Maar we hadden geen keus en moesten door. Voor emotie was wat mij betreft geen ruimte. Ik had afleiding. Moest mijn vader door de menigte zien te manoeuvreren. Tot we aan het einde van het imposante gebouw geraakten. Ik duwde mijn vader een ruimte in waar een angstaanjagende maar ook serene stilte hing. Ik keek eerst om mij heen en zag duizenden archieven in boekvorm. Vervolgens keek ik naar boven, waar ik in een hoge trechtervorm honderden foto's zag hangen. Het was overduidelijk waar we hier naar keken. Tot slot keek ik in een diepe put met nog meer archief en leek het alsof ik toch werd overmand. Gelukkig wist ik mij weer snel te herpakken en rolde ik mijn vader in de richting van mijn moeder. Zij was resoluut achter één van de vele computers gaan zitten en ik zag hoe zij onverstoorbaar, doelbewust en behendig de muis heen en weer bewoog door het kille digitale dossier.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten