Follow RudiVP on Twitter

donderdag 30 januari 2020

Thuis komen


Het was een ferme wandeling en de trap omhoog een steile, naar het Grieks restaurant in het oude centrum van Jaffa. Toch was het de moeite waard omdat zowel mijn ouders, zus als ik na zes dagen Israël een dringende, bijna Calvinistische behoefte voelden naar herkenbaar voedsel. En hoewel er in dit hooggelegen restaurant met royaal zeezicht geen typisch Nederlandse Mixed-Grill of Suzuki op het menu stond, kwam de gyros met zure tzatziki toch nog best aardig in de buurt. De vraag naar een Irish Coffee daarentegen zorgde voor enige paniek en verwarring bij de drie toch niet wereldvreemde mannen die dit restaurant bestierden.

‘I am sorry Sir, so I mix the Jameson with the espresso?’
I prefer American coffee please’.
And how much whisky you prefer sir?’
Make it fifty/fifty’.
 ‘I’m sorry sir. We don’t have whipped cream.’
‘I can live without it’.

Ik besloot mijn slagroomloze en beresterke koffie mee te nemen naar buiten, waar één van de drie vriendelijke hosts mij wees op een rookstoeltje naast de ingang bovenaan de hoge trap. Vanaf mijn stoeltje keek ik enerzijds de diepte in over een eeuwenoud plein. Als ik even de andere kant op draaide, keek ik door de geopende authentieke deur naar de kleine maar knusse bar. Een jonge man poleerde op zijn gemakje het bestek. Het was niet druk vanavond.

Het was mij al eerder opgevallen dat de Israëliërs in het algemeen een bovengemiddelde nieuwsgierigheid vertoonden naar mijn herkomst. Alsof het een instrument was om op die manier ook achter mijn afkomst te komen. Het was nu niet anders. Ik vertelde dat ik uit Nederland kwam. De jonge man achter de bar, het meest spraakzame van de drie, reageerde enthousiast.
‘I was in Amsterdam once!’
Ik oreerde vervolgens luidruchtig wat over 020, nostalgisch over 030 en enthousiast over 050.
‘Groningen beat Ajax today’ zei de oudste van de drie mannen uit het niets. Hij dipte aan de bar grote stukken pitabrood door de Hummus. Ik sloeg van verbazing bijna steil achterover van de hoge trap met enorme goudgele stenen. Blijkbaar werd de Nederlandse voetbalcompetitie hier in Israël nauwlettend gevolgd.
‘Why are you here in Israël’ vroeg een derde jongeman. Hij droeg een wat wollige ringbaard.
Ik vertelde hen over ons reisdoel. Dat mijn moeder Joods was. We graag daarom één keer met het gezin het beloofde land wilden bezoeken. Om vragen te kunnen stellen maar vooral ook antwoorden te krijgen. Wat het nu precies betekende. Of ik er iets mee kon. En wat ik ermee moest.
‘So your mother is Jewish?’ vroeg de man met baard. Ik vroeg mij af of zijn baard een betekenis had. Misschien een uiting was van welke religie dan ook. Maar de vraag stellen vond ik ongepast. Hij oogde op zijn hoede en leek mij continue in zich op te nemen. Te scannen.
Ik knikte en voegde een bescheiden ‘yes I guess’ toe aan mijn bevestiging dat ik blijkbaar Joods bloed bezit. Dat ik verre van kosjer at en nog beschikte over een topgave voorhuid bovendien, verzweeg ik maar bewust. De blikken van de mannen veranderden stante pede. Alsof ze mij met alle zes hun armen omhelsden. De man achter de bar zwaaide vrolijk met zijn theedoek door de lucht. De oudere, eerder nog wat stugge man aan de bar, vertoonde vanuit het niets een ontspannen glimlach terwijl hij nog wat brood dipte in de verre van Griekse Hummus. De jongen met baard sloeg even onhandig maar vriendschappelijk op mijn schouder en hervatte zijn werk.  Ik had er binnen een mum van tijd drie nieuwe familieleden bij. Mijn naam deed er blijkbaar niet toe. Ik was thuis gekomen.

Het was op een koud, leeg en winderig perron in Zwolle. Mijn oren zaten nog dicht van de vlucht in de benauwde 737 van Transavia. De terugvlucht had erin gehakt. Ik voelde me fysiek ellendig, labiel van vermoeidheid en in de war van te veel indrukken. Dat ik 20 minuten moest wachten op de trein naar Groningen omdat ik een aansluiting had gemist was ik weliswaar gewend, maar bleek verre van bevorderlijk.

Ik wachtte met uitstappen tot de coupé leeg was. Ik moest mijn koffer nog uit het bagagerek tillen en wilde niemand ophouden. Het pleasen zit ons in het bloed. Zij had mij al laten weten dat ze op me stond te wachten. Terwijl ik de auto naderde stapte zij uit. Ik liet mijn koffer en rugzak vallen en greep haar even stevig vast. We waren nog niet ingestapt of we bespraken het weer. Het was guur geweest in Jeruzalem en Groningen, de lente was al voelbaar in Tel Aviv.

We draaiden rechtsaf de stationsweg op.
‘Heb je het leuk gehad?’
Ik had op de vraag gewacht en maakte gebruik van de situatie, door mijn ervaringen opgedaan in Israël als een stortvloed over haar heen te draperen. Overenthousiast ging mijn onsamenhangende verhaal van links naar rechts en van her naar der. Het voelde goed om weer naast haar te zitten. Ze zag er goed uit. Ik had haar gemist, maar het had lekker gevoeld want het was te overzien geweest. We reden via het Sontplein richting Damsterdiep. Ik maakte de veters van mijn schoenen los en voelde mijn lichaam nu al herstellen.

Het was vlakbij Garmerwolde voordat ik erachter kwam dat ik al 10 minuten aan het woord was geweest. Ik realiseerde mij dit, toen ik haar een poging zag doen haar gapen te verdoezelen.
‘Hoe is het eigenlijk met jou?’
Ik vond het wel lekker om even naar haar verhaal te luisteren. We zijn zelden van elkaar gescheiden en lijken dan ook maar voor de helft te kunnen functioneren. Ik had er behoefte aan even afstand te nemen van Israël. Het verwerken van indrukken kun je maar beter bewaren voor geschikte momenten.

We passeerden ten Boer en ik legde mijn linkerhand even op haar rechterbovenbeen waarmee ze gas gaf. Ik duwde haar been iets naar beneden, wilde snel naar huis. Ze gaf geen krimp. Even hing er een zaligmakende serene rust. Doordat het gonsde in mijn hoofd merkte ik dat mijn labiliteit nog op de loer lag. Ik moest op mijn hoede zijn, wilde niet breken omdat ik wist waar het gevoel vandaan kwam. Een momentopname was.

Ze draaide behendig de auto het erf op. Ik stapte uit, pakte voor de laatste keer vandaag mijn koffer en rugzak en zag de Hollandse herder al kwispelend met zijn natte neus de ramen zemen.
Ik was nog niet binnen of ze dreigde tegen mij op te springen. Ik deinsde terug, bang voor haar kracht, aaide haar langdurig en besloot met twee ferme klappen op haar kont.
Zij had inmiddels een wijntje voor ons ingeschonken. Het neerploffen naast haar op de bank ging gepaard met een diepe zucht gevolgd door een oerkreet. Ik zakte onderuit op mijn eigen heerlijke bank. Nam een slokje van mijn Merlot en keek haar langdurig aan. Even leek de labiliteit met mij aan de haal te gaan maar ik kon mij beheersen. Ik greep weer haar bovenbeen, nu haar linker, en gaf haar een kus. Ik was thuisgekomen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten